zaterdag 21 augustus 2010

Martinus Hoek

Martinus Hoek geboren in 's Gravenhage in 1835 als zoon van Andries Hoek en Johanna Maria de Witt





InventarisnummerUG-5234
Themauniversiteitvakgebieden
Verhaalhooglerarenportretten
Personen en instellingenHoek, M.
Collectienatuurwetenschappensterrenkunde
Categoriebeeldmateriaal
Materiaalolieverf
Afmetingenhoogte: 56 cm, breedte: 67 cm
Opschriftrb, 1875 (signering)
VervaardigerJ.H. Neuman
Datering1875 - 1875
InstellingsnaamUniversiteitsmuseum Utrecht

Portret van Martinus Hoek, geboren 1834, hoogleraar in de astronomie aan de Utrechtse hogeschool (1859-1873), overleden 1873.

Borstbeeld van voren, in toga.opmerkingen
Fotoreproductie van een anoniem schilderij uit ca. 1860.


Overleden op 38 jarige leeftijd te Den Haag op 03-09-1873
Hij trouwt op 34 jarige leeftijd op 29-04-1860 te Zwijndrecht
Huwelijk Martinus Hoek en Petronella Agatha Brouwer, 29-04-1869
met Petronella Agatha Brouwer 18 jaar oud geboren in Den Haag .
Ze is de dochter van

Petrus Marius Brouwer burgemeester van Dordrecht en
Johanna Geertruij Vorderman
akte 12 gemeente Zwijndrecht.
kinderen uit het huwelijk van het echtpaar Hoek-Brouwer zijn.
1.Maria Catharina Jacoba Wilhelmina Hoek
geboren 21-05-1870 te Utrecht.
Algemeen Toegangnr: 481 Inventarisnr: 115 Aktenummer: 955
Aangiftedatum: 23-05-1870
Zij overlijdt 17-11-1871 op 1 jarige leeftijd.
2.Marius Petrus Hoek
geboren 28-08-1872 te Utrecht.
Na zijn overlijden hertrouwt zij met
Cornelis Johan Knoote 44 jaar oud en gepensioneerd luitenant Kolonel 





Hoek, Martinus]

HOEK (Martinus), geb. 13 Dec. 1834 te 's Gravenhage, overl. te Utrecht 3 Sept. 1873 als hoogleeraar in de sterrekunde aan de utrechtsche hoogeschool. Zijn vader, Andries Hoek, een kundig en zeer geacht chirurg te 's Gravenhage, was gehuwd met Johanna Maria de Wit, en M.H. ontving in zijn geboortestad zijne opleiding op het gymnasium onder leiding van den rector C. Bax. Hij gaf daar reeds blijken van groote vlugheid en zin voor wetenschappelijke studie, maar tevens van een sterk onafhankelijkheidsgevoel en afkeer om in het gewone maatschappelijke gareel te loopen, vooral als hij daardoor eenigermate in zijne gewone werkzaamheden gehinderd werd. Zoo zorgde hij er b.v. voor, door in zijn werk steeds enkele fouten te maken, dat hij nimmer de eerste maar altijd de tweede in zijne klasse bleef. Deze karaktereigenschappen zijn hem steeds bijgebleven en, hoe voordeelig ze ook voor zijne wetenschappelijke werkzaamheid waren, ze zijn toch in zijn later leven meer dan eens oorzaak geweest van minder aangename verhoudingen en van minder juiste waardeering van zijn persoon.
Hij liet zich 7 Sept. 1852 als student te Leiden inschrijven met het plan om op het voetspoor van zijn vader, dien hij zeer vereerde, in de geneeskunde te gaan studeeren. Na zijn propaedeutisch examen ging hij echter over tot de philosophische faculteit en beoefende vooral de sterrekunde onder Kaiser's leiding. In Augustus 1856 werd hij als opvolger van J.A.C. Oudemans tot observator benoemd en hij promoveerde 30 Oct. 1857 op eene dissertatie Over de kometen van de jaren 1556, 1264 en 975en hare vermeende identiteit. Na het vertrek van J.A.C. Oudemans als hoofdingenieur van den geographischen dienst in Ned.-Indië werd hij in diens plaats benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de sterrekunde te Utrecht, welke betrekking hij op 24 Juni 1859 aanvaardde met eene rede over de Herleving der Sterrekunde, 1 Mei 1867 volgde zijne benoeming tot gewoon hoogleeraar.
Als observator te Leiden had hij zich ijverig bezig gehouden met waarnemingen, waarvan de uitkomsten in hoofdzaak in de Astronom. Nachrichten zijn meegedeeld. Na zijne benoeming tot hoogleeraar heeft hij zich echter weinig meer met sterrekundige waarnemingen bemoeid. Ten deele was dit zeker, omdat hij meende zijne niet sterke gezondheid zooveel mogelijk te moeten sparen; zijne zusters toch waren alle op betrekkelijk jeugdigen leeftijd aan tering gestorven en alleen een jongere broeder was hem overgebleven. Hij hield zich dan ook te Utrecht vooral bezig met theoretische onderzoekingen, in de eerste plaats over de voortplanting van het licht in zich bewegende vaste lichamen, welke hij zoowel uit de theorie als uit proefnemingen afleidde. Zijne uitkomsten heeft hij medegedeeld o.a. in de Recherches astronomiques de l' Observatoire d' Utrecht, waarvan hij 4 afleveringen uitgaf. Later heeft hij zich bezig gehouden met zeer belangrijke onderzoekingen over kometensystemen, waarvan de verschillende deelen achtereenvolgens het zonnestelsel bereiken, en hij trachtte daaruit gegevens omtrent de voortgaande beweging van het zonnestelsel af te leiden. Voor
[p. 1119]
een groot deel zijn deze opgenomen in de M. Not. of the Royal Astronomical Society.
In de eerste jaren van zijn verblijf te Utrecht heeft H. met eenige studenten een aanvang gemaakt met de samenstelling van een catalogus van vergelijkingssterren uit de Astron. Nachr. die later door N.M. Kam (zie dat artikel in dit deel) is ter hand genomen en tot een goed eind gebracht.
Omstreeks 1866 trad H. in betrekking tot de stoomvaartmaatschappij Nederland, waarin hij aanleiding vond tot de behandeling van zeevaartkundige vraagstukken en tot strenge onderzoekingen van chronometers en kompassen. Hij trad, Zwijndrecht 29 April 1869, in het huwelijk met mej. G.A. Brouwer; van zijne beide dochtertjes stierf eene op zeer jeugdigen leeftijd. Er bestaat een anonieme steendruk van zijn portret.
Zie: Levensbericht in Utr. Stud. Almanak 1874, 185.
van de Sande Bakhuyzen

the Hoek experiment